De Artillerie
Het was geleden van de Frans Duitse oorlog van 1870, dat het Belgisch leger op grote schaal werd ontplooid. Tussen 1870 en 1914 ondergaat de artillerie een geweldige technologische vooruitgang. De gerealiseerde revolutionaire vooruitgang in techniek wordt niet vertaald in een even grote sprong voorwaarts in de tactiek die je in alle legers weervindt. Het blijft meestal beperkt tot het verbeteren van de gebruikte methodiek maar dan met betere middelen. De gangmaker van deze technologische vooruitgang is de productie op industriële wijze van staal, die een ganse panoplie van nieuwe technologieën mogelijk maakt.
Ondanks Leopold II een nieuwe militie wet ondertekende op zijn sterfbed, zal het parlement pas vanaf augustus 1913 de nodige wetten stemmen. Als 1914 aanbreekt is de Belgische artillerie in volle organisatie.
Vanaf 31 juli 1914, geprangd tussen de grootmachten Frankrijk en Pruisen, neemt het Belgische leger zijn defensieve stellingen in rond Namen, en Luik en stelt het zijn veldleger in een afwachtende houding op bij de Gete. De artillerie vind je er terug als vestingartillerie en als veldartillerie. De vestingartillerie maakt de dienst uit (samen met de vestigingsinfanterie) in de kringvestigingen van Namen, Luik en Antwerpen. De veldartillerie werd uitgerust met hippomobiele 75mm snelvuurkanonnen. Een veldleger dat zich klaar maakt om de klap op te vangen van een nakende aanval.
Deze veldartillerie wordt nog verder opgedeeld in rijdende artillerie en bereden artillerie. De bereden artillerie steunt het maneuver van het veldleger waarvan het tempo wordt bepaald door de infanterie-eenheden. De rijdende artillerie volgt de snellere cavalerie-eenheden. Deze veldartillerie zal het maneuver van het veldleger mee uitvoeren, dat het grondgebied ‘voetje, bij voetje’ gaat verdedigen tegen een overweldigende tegenstander. Dit Belgisch leger wordt het verplicht zich terug te trekken in de vesting Antwerpen.
Al gauw ondergingen de legers de overweldigende vuurkracht van de artillerie. Ondanks de revolutionaire vooruitgang van de negentien-eeuwse techniek, volgt de tactiek niet. Enkel in bepaalde deeldomeinen gaat de nieuwe technologie de bestaande militaire technieken verbeteren. Zo besliste de Duitse legerleiding in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, om een fortenkraker te bouwen, die de naam Dikke Bertha meekreeg. Enkel het kanon woog tonnen, waardoor het probleem van zijn mobiliteit diende opgelost te worden. Met paarden alleen was dit onbegonnen werk. Maar met behulp van locomobielen en de spoorwegen, loste de Duitse ingenieurs dit probleem op.
Met dit werktuig verloor de verdedigers van de forten hun voordeel op de belegeraars. De mokerslagen van de 42 cm en 30,5 cm granaten brak elke weerstand in de forten. Een triomf van de nieuwe technologie. De vestigingen vielen één na één. Eerst de kringvestingen van de Maas die op de vorderingsweg liggen waarlangs de Pruisen hun hoofdinspanning leveren.
Daarna komt Antwerpen aan de beurt. Vanaf het duidelijk wordt dat het “nationaal reduit” geen overlevingskansen kon bieden voor de Belgische instellingen, werd ze opgegeven. Enkele dagen na de start van het offensief van Generaal von Beseler, werd Antwerpen ontruimd. Het betekende bijna het einde van de vestingartillerie.
Het werd een snelle terugtocht naar de IJzer. Op deze linie werd de Duitse opmars gestopt. De komende vier jaar werd deze linie uitgebouwd tot nieuwe soort fortificatie. Een verdedigingslijn die zich uitstrekte van de Noordzee tot aan de Zwitserse Alpen.
Alle mobiele en nog bruikbare ‘lichte’ artilleriestukken van de artillerie werden achter de IJzer getrokken. Artilleriestukken geschikt om een veldleger te volgen en te steunen. Minder geschikt om in een “guerre de positions” de dienst uit te maken. In de loopgrachten werd een nieuwe artillerie geboren, de loopgrachtenartillerie. Het werd de artillerie die met krombaanvuur op een effectieve wijze in de loopgrachten van de tegenstrever kon schieten. Deze mortieren zijn gekend onder de benaming ‘Mortier Van Deuren’, ‘Mortier Lance-grenades Delattre’ en de mortier 75mm Schneider.
Ook de dreiging vanuit de lucht wordt aangepakt. Aanvankelijk waren het de bombardementen vanuit de Zeppelins die vanaf de zomer 1914 onze steden bedreigden. Met behulp van een geïmproviseerde luchtdoelartillerie met veldkanonnen, werden de Zeppelins onder vuur genomen. Daarna waren het de observatie ballonnen en de vliegtuigen die bekampt moesten worden en waarvoor de C75 SP Schneider werden ingezet.
Tijdens de oorlogsjaren breidde de Belgische artillerie zijn arsenaal met zwaardere stukken uit. Kanonnen, houwitsers en mortieren met een kaliber van gaande van 105, naar 120mm, tot 150 en 155mm. Het worden hoofdzakelijk Franse stukken. Technisch werd er vooruitgang geboekt in alle domeinen. De verbeterde munitie verhoogde de vuurkracht en de dracht van de artilleriestukken. Een vuurkracht die menigmaal de eigen aanvallen deden doodbloeden in de bomkraters die zij zelf vormde in het vijandelijk bestookte gebied. In dit terrein kon enkel nog de infanterie vorderen, maar bleef de artillerie vaststeken in zijn eigen bomkraters.
Het zware modderige terrein verplichte de artillerie naar andere tractiemiddelen te zoeken voor hun zware artilleriestukken. Vanaf 1915 zien we tractoren en vrachtwagens verschijnen.
Meer dan 3 jaar lang stopte het terrein elke aanval met een nog nooit geziene vernietiging van jonge levens die pas begonnen waren. Het waren de Britten die met een oplossing kwamen. Het werd het rupsvoertuig dat in staat was om het geaccidenteerd terrein over te steken. Met de nodige beschutting voor de bemanning om door de vuurzee te kunnen waden. Deze rijdende fortificatie werd door de Britten een Tank genoemd. Voor de Fransen was dit “l‘Artillerie spéciale” daar het de bedoeling was de vuursteun aan de aanvallende infanterie mobiel te maken.
Met dank aan het Gunfire Museum Brasschaat en Kolonel o.r. Roger Lothaire.
Bezoek zeker eens het Gunfire Museum in Brasschaat: