Dieren en oorlog

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog bestond het Korps van de Militaire Dierenartsen uit 48 officieren. Na de mobilisatie waren er continu 160 gediplomeerde dierenartsen in dienst. De militaire dierenartsen waren hoofdzakelijk ingedeeld bij cavalerie-, artillerie- en transporteenheden waar ze verantwoordelijk waren voor het welzijn van de paarden. Daarnaast was er ook één militaire dierenarts afgedeeld per compagnie ‘Aérostiers’.

Het Belgische Leger beschikte over paarden voor officieren en voor de troep en over trekpaarden. Daarnaast werden muilezels en muildieren als lastdieren ingezet. De dierenartsen besteedden een groot deel van hun werk aan preventieve verzorging. Ze gaven raad bij de aankoop, de voeding en de inzet van paarden. Verder waren ze verantwoordelijk voor de opleiding van het personeel in de diergeneeskundige infirmeries en van de hoefsmeden. Ze bezochten ook geregeld de militaire bakkerijen en slachterijen ter controle van de hygiëne.

Voor de evacuatie, de verzorging en het opnieuw inzetten, werden de dierenartsen bijgestaan door onderofficieren en soldaten-paardenverzorgers. De triage van gewonde en zieke militaire paarden verliep als volgt:

1. De eerstelijnsverzorging ter plaatse, waarna de paarden onmiddellijk de troepen opnieuw vervoegden.

2. Paarden die een beperkte periode buiten dienst waren, werden verzorgd in de twee diergeneeskundige divisie-infirmeries nabij Vinkem en Sint-Rijkers (Infirmerie vétérinaire de Division of I.V.D.).

3. Paarden die voor minstens twee maanden buiten strijd waren, werden verzorgd in de diergeneeskundige evacuatie-infirmerie nabij Adinkerke (Infirmerie vétérinaire d’Evacuation of I.V.E.).

4. Zowel de paarden die na een lange periode van herstel klaar waren voor heropname in de getalsterkte, als diegene die in afwachting waren van hun definitieve afkeuring, verbleven in de algemene diergeneeskundige infirmerie in Loon-plage nabij Duinkerke (Infirmerie vétérinaire d’Armée of I.V.A.). Het aantal militaire paarden steeg van ongeveer 20.000 in december 1914 tot ongeveer 36.000 midden 1918.

De aankoop van nieuwe paarden gebeurde door de Dienst van de Remonte die hiervoor ook beroep deed op het advies van militaire dierenartsen. Ze kochten de paarden aan in de Verenigde Staten van Amerika, maar ook in Frankrijk, Groot-Brittannië en onbezet België. De Dienst van de Remonte bereidde de nieuwe dieren ook voor op hun taak in het leger. De diergeneeskundige dienst stond ook in voor de verzorging van de militaire honden en duiven. De honden werden vooral ingezet als trekdier.